Mijn vrije vrijdagen vul ik regelmatig met het bezoeken van tentoonstellingen. Het drukke Amsterdam mijd ik liever. Het opgaan in de kolkende massa van wietrokende toeristen en agressief fiets-bel-bellende Amsterdammers staat mij tegen. Maar het is winter en dan is het rustiger. Op woensdagavond zie ik dat er die vrijdagochtend nog tijdsloten vrij zijn voor het Van Gogh Museum. Meestal zijn de vrijdag en het weekend al ruim van tevoren volgeboekt. De tentoonstelling Vive l’impressionisme! is nog maar tot 26 januari te zien en staat al sinds de opening afgelopen oktober op mijn verlanglijstje.
Met de digitale reservering op zak stap ik twee dagen later rond 10.00 uur Amsterdam Centraal Station uit en besluit via de grachten richting Museumplein te wandelen. Met een prachtig laagstaand winterszonnetje loop ik, weg van de drukte, richting de Koepelkerk, naar de Singel, steek door naar de Herengracht en de Keizersgracht.


Dikke man
Vorig jaar las ik verschillende boeken van Conny Palmen, waaronder I.M., om vervolgens een periode in het werk en leven van Ischa Meijer te duiken (Zo kwam ik onder andere deze video tegen die je kan bekijken als geen boomer bent en geen idee hebt wie Meijer is).
Ik kan het dan ook niet laten om af te slaan naar de Reestraat, waar hij woonde, en even naar boven te kijken. De stad is veranderd sinds de jaren tachtig en begin jaren negentig, toen deze straten het speelterrein waren van ‘de Dikke Man’. In het koffiehuis stond niet De Baas Van Het Koffiehuis, maar een studentachtig meisje, en er zaten wat toeristen, waarschijnlijk Amerikaans. Ook de Oudere Buurvrouw zag ik niet, waarschijnlijk ook al jaren geleden overleden. Het voelde voor een moment als een leeg decor na afloop van de voorstelling, als het zaallicht aan is en er geen doek is om te sluiten. Tijd om door te lopen.
Afzetlint
Via het Leidseplein kom ik via de Hobbemastraat op het Museumplein terecht, waar ik aansluit in de rij van ‘het Van Gogh’. Ik verbaas mij hier altijd over dit zo sneu ogende slingertje van mensen dat tussen amateuristisch aandoende afzetlinten moet wachten totdat een medewerker heeft gezien dat je echt een ticket hebt.
Eenmaal binnen vindt de echte scan plaats en mag ik na een tascontrole – ja, ik heb zelfgesmeerde boterhammen mee – afdalen naar de hal.
‘Vive l’impressionisme!’
De imposante tentoonstellingsruimte is gevuld met topstukken uit Nederlandse collecties. Claude Monet, Edgar Degas, Camille Pissarro, Auguste Rodin, Berthe Morisot, Alfred Sisley en Paul Cézanne; ze zijn er allemaal.
Waar de Parijse bezoekers van de eerste impressionistische tentoonstelling zich 150 jaar geleden geen raad wisten met de werken, is het voor mij vooral een feest van herkenning. Werken die ik al op verschillende plekken los van elkaar zag, zijn nu allemaal samengebracht. Vooral met de werken uit Boijmans, dat al in 2019(!) haar deuren sloot voor renovatie, is het een bijna ontroerend weerzien.
De Hut van de visser en Papaverveld van Monet zocht ik bij ieder bezoek aan het museum in mijn stad op. Welk weer het buiten ook is, op deze schilderijen schijnt altijd de zon.





In het midden van de eerste zaal is een podium gecreëerd voor de beelden van Rodin. Het beeld Jean d’Aire, onderdeel van de beeldengroep De burgers van Calais, maakt indruk. De zaaltekst beschrijft het verhaal achter het beeld: ‘De Engelse koning vroeg bij de inname van de stad Calais naast de stadssleutel om de levens van zes burgers. Op blote voeten en met de strop al om hun nek werd hun leven toch gespaard.’
Vrolijker is het beeld Veertienjarig danseresje van Edgar Degas, dat in de tweede zaal staat en ook een van de bekendste werken uit Boijmans is. Het meisje staat pal voor De clown van Renoir. Dit werk zag ik vorig jaar nog als onderdeel van de vaste collectie van het Kröller-Müller. Ik heb het niet zo met clowns en loop door naar een lieflijk klein aquarel van Eva Gonzalès: Schaaltje met peterselie. Gonzalès was leerling van Manet. Van hem zijn ook diverse werken te zien in de tentoonstelling waaronder twee lithografiën van een andere vrouwelijke kunstenaar Berthe Morisot.


Voordat ik de vaste collectie van het museum ga bekijken, stop ik nog even bij de aquarellen van Johan Barthold Jongkind. Het zijn schetsen uit schetsboeken die uit elkaar gehaald zijn en terecht zijn gekomen in verschillende collecties. Heel mooi om ze hier bij elkaar te zien.
Ik wil hier weg
Heel fijn om Vive l’impressionisme! als eerste tentoonstelling van 2025 te zien. Er staan er nog veel op het programma. Via de giftshop – ik koop altijd een kaart – verlaat ik het museum en maak nog een stop bij ‘de buren’. In het Stedelijk zie ik de tentoonstelling Reading Dust van Miriam Cahn. De sfeervolle impressionistische beelden uit de tweede helft van de negentiende eeuw verdwijnen snel bij het zien van het werk van Cahn. “Met genadeloze realiteit tonen haar schilderijen en tekeningen de wreedheden van de mensheid” kondigt de website van het museum al aan. Het leed van de wereld op grote doeken. Ik had het bordje ‘Let op: deze tentoonstelling bevat afbeeldingen van (seksueel) geweld’ ook niet kunnen negeren, maar nu is het te laat. Kunst hoeft zeker niet altijd mooi te zijn. Kunst moet iets met je doen. Dat doen de werken van Cahn ook. Ik wil weg. De beelden zijn voor nu te heftig. Om mijn kunstgemoed te sussen besluit ik thuis verder te lezen over de kunstenaar en de bedoeling van het werk. In de trein terug naar Rotterdam haal ik de ansichtkaart met Monets La Corniche bij Monaco uit mijn tas en droom nog even weg bij de spiegeling van de zon op het water en stel mij voor waar de bergweg tussen het groen heen leidt.

Geef een reactie